Niemand is waardevrij en daarom verbaast het me niet dat veel lezers, recensenten voorop, diepere lagen en waarden in een literair verhaal willen zien. Sommigen overdrijven nogal bij dat zoeken naar diepere betekenissen, maar het valt niet te ontkennen dat ze er meestal wel zijn. In bijvoorbeeld het werk van Bob den Uyl ligt het thema er niet zo dik bovenop. Pas na het lezen van véél van zijn werk krijg je er kijk op.  

Bob den Uyl was in de zeventiger jaren van de vorige eeuw een succesvol schrijver, werd daarna grotendeels vergeten, maar maakte met name dankzij de VPRO, die zelfs een jaarlijkse Bob den Uyl prijs voor het beste reisverhaal instelde, een comeback. Zijn verhalen zijn in drie verzameldelen opnieuw uitgegeven. Van Bob den Uyl heb ik alles gelezen en ook herlezen.
Hij schijnt een merkwaardige man geweest te zijn, om te zien - een slungelige, dunne man van ruim twee meter lang- en qua inborst, behept met veel fobieën. Hij was ook een beetje mensenschuw. In zijn fotoboek De pose der natuurlijkheid  heeft Philip Mechanicus schrijvers en dichters vereeuwigd. Zijn keuze voor de foto's had met het uiterlijk van de acteur of de inhoud van diens werk te maken. Alle geportretteerden kijken in de lens. 'Na korte of lange tijd namen zij de pose aan die ik herkende als 'de pose der natuurlijkheid,' zegt Mechanicus in het voorwoord. Het is een fascinerende verzameling koppen.( ''Wat fijn voor je dat je met zo'n grote foto in de krant komt', zegt de vrouw van S. Carmiggelt. 'Ja,' antwoordt hij, 'en als ze er dan bij zetten - dit is een lul - dan ben je een des te grotere lul.'') De foto van Den Uyl en de paar zinnen begeleidende tekst naast de foto vind ik veelbetekenend. 'Bob den Uyl zegt geen woord tijdens het fotograferen, maar dat duurt ook maar enkele minuten.' Op de foto ziet hij er welwillend, bijna toegankelijk uit, maar bij goed kijken geloof ik toch dat de schijn bedriegt. Bob heeft, zo weet ik van andere foto's, een tamelijk lang, hangend gezicht, een effect dat versterkt wordt omdat hij aan de voorkant nogal kalend is. Zijn hoofd lijkt door dat kale voorhoofd nog langgerekter. Slechts één mondhoek is zichtbaar en die wijst vrolijk omhoog. Het lijkt wel of Den Uyl glimlacht! Ik geloof echter dat dat komt omdat hij zijn gezicht ondersteunt met zijn rechterhand, duim en wijsvinger in een V. Die duim drukt zijn mondhoek uit zijn gewone doen, een beetje omhoog in lachstand. Inderdaad, een pose. Wel een die inderdaad bij de inhoud van zijn werk past. De hand van de schrijver is er om de zwaarmoedigheid een beetje te maskeren.          

Bob den Uyl, een wonderlijke man die door een psychiater van zijn stotteren werd afgeholpen, maar daar pleinvrees, claustrofobie en allerhande andere psychische ongemakken voor terugkreeg. In de boeken van den Uyl loopt de hoofdpersoon niet midden over een plein, maar in de schaduw van huizen en hij verplaatst zich op zijn reizen per fiets. Romantisch? Ook wel, maar toch eerder een noodzaak omdat hem in trams en treinen het noodzweet uitbreekt.

Nadat het scheepvaartkantoor van de Black Diamond Lines in Rotterdam failliet ging en hij samen met 300 anderen ontslag kreeg, besloot hij van de pen te gaan leven. Hij was bijzonder kundig in het zo vaak mogelijk verpatsen van zijn verhalen. In Maidentrip komt een deur voor, bijna terloops want het had net zo goed een drijvende boomstam kunnen zijn. Die deur komt in aanvaring met de boot van Alex, een patser door wie Bob zich heeft laten strikken een 'pleziertochtje' te maken, vooral omdat Alex met superieure achteloosheid zei 'dat er ook nog twee vriendinnen van hem meegingen, mooie.' Het wordt een ellendige tocht, zonder vriendinnen uiteraard en zelfs zonder borrel. Bob, op de voorplecht gezeten, had voor de drijvende deur kunnen waarschuwen, maar deed dat heel kwaadaardig niet. 'Gespannen keek ik toe. Toen de deur vlakbij was, draaide hij zich door de stuwing van de voorsteven in de lenterichting van de boot, waarbij hij iets opzij werd gedrukt. Een frontale aanvaring zat er niet meer in, maar nog net zag ik dat de grote, roestige scharnieren naar de boot waren gericht. De deur verdween rechtsonder uit het gezicht, en ja hoor, met een ijselijk genoegen hoorde ik het metaal tegen de wand slaan en piepend en bonkend een aantal niet geringe krassen in de lak ploegen.' Zo'n verhaal wist Bob wel te gelde te maken, het kon op meerdere levens rekenen, in tijdschrift, boek en gelegenheidsuitgave. Sommige verhalen verschenen meer dan tien keer. En zo kon je Maidentrip ook lezen in een relatiegeschenk van deurenfabrikant Crawford Deur B.V. Met die andere bron van inkomsten van schrijvers, het geven van lezingen en het voorlezen uit eigen werk, was hij minder handig. Op zijn best nam hij niet al te dronken plaats achter de tafel waaraan hij geïnterviewd werd en hopelijk sprak hij dan enigszins verstaanbaar, maar het kwam ook voor dat hij, weliswaar op het podium gezeten, maar áchter het gordijn, onverstaanbaar zat te mompelen.

Bob den Uyl is een grote humorist die ik behalve om zijn humoristische verhalen - de leukste die ik ken - vooral bewonder om zijn weergaloze stijl.

Den Uyl voorziet 'Wakker worden in koud licht', een gedichtenbundel van zijn voormalige collega Bert Bokhoven, van een voorwoord. Hij begint zo:
'Mijn kennismaking met de heer Bokhoven, beter bekend als Bertus, vond plaats in de zestiger jaren, toen hij met een wat misplaatst zelfvertrouwen binnenstapte op de afdeling van het Rotterdamse scheepvaartkantoor waar ik destijds arbeidzaam was. Mij was de taak toegedacht hem in te wijden in de gang van zaken en hem zijn werkzaamheden uit te leggen.
Deze taak bleek geen sinecure. Ten eerste was daar de moeilijkheid dat er eigenlijk te weinig werk was voor het geheel der afdeling, maar dat er toch, getrouw aan de Wet van Parkinson, steeds jongeren werden aangetrokken om de ouderen het aanzien van chef te verschaffen. (...)
De tweede moeilijkheid werd gevormd door het weerspannige karakter van Bert Bokhoven zelf. Wel had ik gauw in de gaten dat er onder zijn ruwe bolster een min of meer blanke pit school, maar helaas bleek dat deze blanke pit evenmin als zijn ruwe bolster geneigd was tot inspannende bezigheden. Toch moet ik zeggen dat er na enige strijd een harmonieus compromis tussen ons is bereikt, waarbij ik hem door een verfijnde psychologische aanpak wist te bewegen tot het verrichten van het allernoodzakelijkste.'
Na deze inleidende woorden werkt Den Uyl langzaam toe naar Bokhovens dichterschap: 'Langzamerhand werd het duidelijk dat Bert Bokhoven zijn hart niet had verpand aan het scheepvaartwezen - hij had al moeite met de eenvoudige vuistregel dat er slechts twee soorten schepen waren, namelijk inkomende en uitgaande - maar dat hij zijn toekomst veeleer zag liggen in het dichterschap. Omdat hij niet de valse schaamte bezat die vele dichters zo kenmerkt, verschenen zijn werken al gauw aan de muren van de verschillende afdelingen. Dit opprikken van eigen werk is op kantoren bepaald geen standaard-procedure, zodat zijn publicaties nogal wat opzien en commentaar verwekten.'
Zo gaat den Uyl nog even door, om pas in de laatste alinea een paar regels aan het dichtwerk van Bokhoven te wijten.

Al eerder, in Een zwervend bestaan, had hij over bazen geschreven waarop flink bezuinigd zou kunnen worden. Die gedachte had hij aan de ideeënbus van het bedrijf toevertrouwd. Een bonus kreeg hij er niet voor. 'Na drie maanden zag ik in hoe dit grote familiebedrijf tonnen per jaar op zijn overhead kon bezuinigen door de overbodige helft van de topfuncties, voornamelijk imbeciele familieleden die elders nooit aan de slag hadden kunnen komen, eruit te gooien.' Ook het gewone personeel ontsnapt niet aan zijn opmerkelijke analyse: 'Dat ook het werkende personeel met de helft kon worden ingekrompen, omdat het serieuze deel van deze overtollige helft zijn tijd doorbracht met het verrichten van zelf verzonnen, nergens op slaande werkzaamheden - er was geen werk genoeg voor al die mensen, maar iedere chef wilde zoveel mogelijk personeel onder zich hebben, de wet van Parkinson in volle glorie - terwijl het onserieuze deel zich bij voorkeur in de archieven of andere weinig gebruikte vertrekken ophield met het gelijkgestemde deel van het vrouwelijke personeelsbestand teneinde liederlijke stoeipartijen te bedrijven, vermeldde ik natuurlijk niet: je bent solidair, en bovendien was ik zelf ook een berucht archiefstoeier.'  

De stukjes van Den Uyl die ik hierboven heb geciteerd zijn tamelijk willekeurig gekozen. Hij is niet de man van de grote ideeën, maar een constante valt er wel te ontdekken in zijn werk. Hij weet alles uit te vergroten 'tot soms hilarische proporties', zoals zijn biograaf Nico Keuning opmerkt.[1] 'De werkelijkheid is een val. De aanvankelijk zo normale omstandigheden keren zich steevast tegen de hoofdpersoon. In zijn uitvoerige en gedetailleerde uitvergroting van vreemde verschijnselen laat Den Uyl de krankzinnig-komische kant van de werkelijkheid zien.' Hij beschrijft 'treurige omstandigheden waarin werkelijk alles mislukt. Mistroostig, maar met humor.' 'Centraal in het omvangrijke oeuvre van Den Uyl staat de onmacht van het individu tegenover mensen en machten in zijn omgeving (...) De onmacht geeft elke wil, elk verlangen, elke handeling iets zinloos.' Ziedaar zijn thematiek.           

De relatie tussen Den Uyls leven en werk was stevig. Omdat hijzelf feitelijk de hoofdpersoon in zijn verhalen is, kent hij dat personage als zijn broekzak. Hij heeft ongetwijfeld bij het schrijven van zijn verhalen niet eerst bedacht over welk thema hij zou gaan schrijven. Zijn personage en diens belevenissen dreven hem voort. Waarschijnlijk geldt voor alle schrijvers dat het beter is uit te gaan van het personage en het verhaal in plaats van de thematiek te leidend te maken. Wat weer niet wil zeggen dat je als schrijver je thematiek niet scherp voor ogen moet hebben.

 

[1] Nico keuning heeft een biografie aan hem gewijd: Een zeker onbehagen.