'Zo prijzenswaardig berusting in het gewone leven is, zo funest is ze voor de literatuur,' merkt Thomas Rosenboom op in Het literair personage is een strevend personage, één van de vier lezingen die hij heeft opgenomen in zijn fantastische boek over het schrijven van een roman, Aanvallend spel. Of berusting in het gewone leven prijzenswaardig is, weet ik niet, dat een literair personage handelend op moet treden geloof ik wel. Literaire personages zijn geen slachtoffers die door het toeval - zware ziekte, verkeersongeval en zo meer - getroffen worden, maar voor een belangrijk deel door eigen toedoen. Een terminale kankerpatiënt is voor een roman totaal oninteressant, omdat de ziekte het personage overkomt. Voor de hoofdpersoon staat altijd iets belangrijks op het spel, want dat betekent dat hij zal moeten handelen. Iets nastreven. Thomas Rosenboom stelt zelfs dat een hoofdpersoon maar één hoofddoel nastreeft. Een paar citaten: 

‘Wat een eenvoud nietwaar, zowel letterlijk als figuurlijk, maar verstaat die eenvoud zich eigenlijk wel met de complexiteit die literatuur toch eigen is?
Natuurlijk, onder die eenvoudige, op één concreet doel gerichte strevingen schuilen de meest diepe, psychologische en filosofische afgronden, maar dat neemt niet weg dat genoemde hoofdpersonen bewogen worden door genoemde, enkelvoudige strevingen, en niet ook nog door iets anders.’  

Thomas Rosenboom vindt dat in dat ene concrete streven romanpersonages zich precies  onderscheiden ‘van gewone mensen in het echte leven, die overdag wel tien verschillende dingen tegelijk najagen (...)’ Een romanpersonage hoeft dan ook niet naar het leven getekend te zijn. 

‘In een goede roman veroorzaakt het streven van de hoofdpersoon altijd een strijd, speelt zich een wedstrijd af, en daarom kost het geen enkele moeite zo'n boek uit te lezen.
Maar nu andersom: stelt u zich voor, een tennisser, een toptennisser, die een balletje tegen de muur slaat; prachtige techniek, prachtige atleet, maar na vijf minuten heeft u het wel gezien, na een kwartier wordt het kijken een kwelling.‘

Ook Frans Stüger wijst in Personages, conflict, perspectief (een deel uit de serie De schrijfbibliotheek) op de noodzaak van een belangwekkend en acuut conflict. Dat conflict moet uit het karakter van het personage voorkomen. En naarmate het verhaal vordert maakt de hoofdpersoon juist door zijn of haar ingrijpen het probleem steeds groter.  Anna Katharina grijpt ook in in de loop van haar leven. Ze verlaat Best en vertrekt naar Amsterdam. Met grote gevolgen zal blijken.

Goed, het personage dient een probleem te hebben, komt zelf in actie en maakt het probleem alleen maar groter. Maar hoe beschrijf je zo’n personage? Het valt niet mee personen zo te beschrijven dat het wezenlijke van hun karakter zichtbaar wordt. Hoewel ik F.B. Hotz geen ‘karakter-gedreven’ auteur zou willen noemen vind ik hem wel een meester in het met weinig woorden neerzetten van een personage, waarbij hij met een paar bijzonderheden het wezenlijke van een persoon uitbeeldt. Een paar voorbeelden: 

‘De enige heldendaad die ik in de bezettingstijd ooit verrichtte, was het horen voorlezen van een ‘illegaal’ blad. Als ik me goed herinner ben ik verder voornamelijk bang geweest of, wat erger is, ongeïnteresseerd.’ [1]

‘Zijn ogen stonden broedend onder dikke wenkbrauwen, alsof er altijd verweer in hem bovenkwam en hij op het punt stond daarover te gaan spreken; nogal heftig, ter zelfrechtvaardiging. Maar van dat spreken zag hij dan af en hij staarde ontevreden verder.’[2]

‘Ze was een vormloos uitgedijde zuster van grootmoeder, met een steeds fronsend rood hoofd en een iele keelstem alsof haar keelgat dichtgroeide. (…) Ondanks die keel praatte ze trouwens voortdurend, en het liefst over haar mystieke ervaringen, die als men haar geloven moest, die van Madama Guyon nog overtroffen. (…) Tiranniek was ze in haar geloofsijver: hele zondagen eiste ze grootvaders radio op voor kerkdiensten en dreunend orgelspel. Grootmoeder en zij zelf sliepen en snurkten erbij, evenals bij vele concerten. Tegen het einde van een preek of symfonie schrokken de twee vrouwen wakker met een extra harde snork, keken elkaar glazig aan en mompelden dan hol: ‘Mooi hè?’[3]

‘Hoe kwamen zulke lelijke dertigers (of begin veertigers?) aan zulke mooie kinderen. De vrouw zat zeugachtig in haar broek geperst en de vader, herinnerde Lansberg zich vaag, had nog iets van direct-naoorlogse armoe in zijn lang, maar kalend haar. De natuur is bij de voortplanting vergevingsgezind.’[4]

Hotz is altijd beknopt in zijn persoonsbeschrijving. Dat komt ongetwijfeld omdat hij een schrijver van verhalen was en geen romanschrijver, maar hij zal zich er ook van bewust zijn geweest dat uitvoerige persoonsbeschrijvingen de vaart uit een verhaal halen en daarom beter vermeden kunnen worden. Uiterlijke beschrijvingen kunnen zelfs vaak helemaal achterwege gelaten worden. Hotz typeert met een paar zinnen het wezenlijke en laat de rest aan de verbeeldingskracht van de lezer over.   
Er zijn verschillende mogelijkheden om personen te kenschetsen. Dat blijkt al uit de paar voorbeelden hierboven. Iemands karakter kan blijken uit zijn daden (‘de enige heldendaad die ik in de bezettingstijd ooit verrichtte’), of – en dat is een veel gebruikte manier – een personage wordt gezien door de ogen van een ander (‘de vader, herinnerde Lansberg zich vaag, had nog iets van direct-naoorlogse armoe’). Met de broedende ogen onder dikke wenkbrauwen typeert Hotz zijn grootvader, net zoals dat vaak gebeurt door gewoontegebaren, stopwoorden of een bepaalde manier van lopen.
Als een personage denkend wordt opgevoerd dwingt dat de lezer vaak mee te denken. Het is een hele directe manier om een persoon te schilderen. De bewustzijns- of gedachtestroom van een personage kan bijvoorbeeld weergegeven worden door het gebruik van een innerlijke monoloog. De schrijver kruipt in de huid van de persoon.    

Het is ontegenzeglijk nodig voor een schrijver zich te verplaatsen in zijn personages wil hij ze op papier tot leven kunnen wekken. Maar hoe doe je dat?
Wat kan helpen is het stellen van vragen. Dat kunnen diepgaande vragen zijn zoals wat de diepste angst van het personage is, wat zijn sterkste kant is of welke eigenschappen hem in de problemen brengen, wat hem voortdrijft of uniek maakt. Maar ook hele gewone vragen. Zoals wat hij het liefst eet, hoe hij zijn huis heeft ingericht, naar welke muziek hij luistert, etc. Met een beetje inspanning kun je zo tientallen vragen bedenken.
Ergens – ik ben vergeten waar – heb ik eens gelezen dat de psychoanalyse als serieuze wetenschap is afgeschreven maar dat ze nog wel het instrumentarium voor een schrijver kan aanreiken om over zijn personages na te denken en ze gestalte te geven. Iets minder ingewikkeld kan ook, je hoeft geen psychoanalyticus te zijn om over mensen na te kunnen denken.
Jan Brokken gelooft dat ‘het delen van een geheim, een trauma, een obsessie, misschien wel de sleutel is van het vormgeven van personages.’[5] Klinkt aannemelijk, zijn we toch weer bij de psychologie aangeland.  

 

[1] Beginzin van het verhaal De gladiator

[2] In het verhaal Het jubileum, over zijn grootvader

[3] In het verhaal Het jubileum, over tante Teun

[4] In het verhaal Voorjaar

[5] Jan Brokken, in: De wil en de weg