Verhalen spelen zich niet af in het luchtledige, ze kennen een achtergrond, geschiedenis, tijd, ruimte. Decor. Als de lezer geen idee heeft waar of wanneer een verhaal speelt, mist hij een belangrijk referentiekader. De lezer moet snel snappen in welk circus hij terecht is gekomen, bij korte verhalen het liefst direct al aan het begin, omdat de beperkte lengte uitstel niet goed toelaat. Ik begin het tweede hoofdstuk van Frisse bloesem, opgedroogd zweet niet voor niets met de plaatsaanduiding Best. Vooral bij een op historisch feiten gebaseerd verhaal wil je de lezer feiten en wetenswaardigheden voorschotelen om een begrijpelijke en geloofwaardige achtergrond te schetsen, maar dat levert ook de nodige moeilijkheden op. De lezer mag de schrijver niet op onjuistheden betrappen, anders gaat hij aan de waarachtigheid van het hele verhaal twijfelen, en voor de schrijver is het een behoorlijke worsteling om een droge feitenopsomming te voorkomen. Je zoekt niet de toon van een geschiedenisboek, maar die van een verhaal. De schrijver moet zich met de informatie niet te veel op de voorgrond dringen, anders verstoort hij de magie van het verhaal. Een paar trucjes zijn er wel, je kunt het ene personage – een specialist in het onderwerp waar je iets over wilt vertellen – het andere wat uit laten leggen bijvoorbeeld. Mijn gebruik van een proloog, dat buiten het eigenlijke verhaal staat, is ook zo'n truc. Maar het blijft lastig. Er zijn schrijvers die zich niet veel aantrekken van dit dilemma. Dan Brown bijvoorbeeld vlecht naar hartenlust uitleg door zijn bestseller De Da Vinci Code. Jan Brokken wijst hierop in zijn boek over schrijven, De wil en de weg:

'Brown schrijft niet: een vaal licht viel door het plexiglas van de piramide naar binnen. Nee, hij schrijft: boven de ondergrondse ingang van het Louvre is in 1988 een piramide van plexiglas gebouwd, in opdracht van de Franse president Mitterand, die een Chinees-Amerikaanse architect inschakelde...Dat is feitenproza.'

Het is duidelijk: Brokken vindt dit soort schrijven maar niks. De feiten staan los van het verhaal. Maar… van De Da Vinci Code werden meer dan 80 miljoen exemplaren verkocht; dat dan weer wel.
Met lange beschrijvingen loop je trouwens altijd het risico dat ze de vaart uit het verhaal halen. Wat helpt om de balans te bewaren, is om je voor ogen te houden dat beschrijvingen functioneel moeten zijn. Een beschrijving is nooit alleen maar een beschrijving, maar heeft een functie. Een geschetste situatie tekent niet alleen de sfeer, maar is ook van grote invloed op het handelen van het personage en dus op de intrige. Het een beïnvloedt het ander, als de onzichtbare deeltjes van een molecuul. De volgende beschrijving komt uit Frisse bloesem, opgedroogd zweet:

‘De houtkar ratelde. Het schoksgewijs voorbijtrekken van de stram in het gelid staande populieren hypnotiseerde Dorothea. Zachtjes schudde ze heen en weer, ze verschool zich achter de ruggen van haar broers voor op de bok. De reis mocht voor haar eeuwig duren. Iedere boom reikte zelfstandig naar de hemel, maar in de keurig geordende gemeenschap hielden ze elkaar uit de wind. Het oneindige populierenbos was door mensenhanden geplant en diezelfde handen zouden binnenkort de bijl aan de wortel van iedere boom zetten, maar dat zag Dorothea niet in haar gelukzalige roes.’

De beschrijving van een bos is van belang omdat er rond Best veel houtteelt voorkwam, maar de indruk die de stramme populieren op Dorothea maken is eigenlijk nog belangrijker. En – zo zal later in het verhaal blijken – de hoofdpersoon Anna lijkt in de nodige opzichten op haar moeder.

Het belang van een goede sfeertekening moet niet onderschat worden. Volgens mij herinnert een lezer zich een gelezen boek vooral vanwege de sfeer, het decor. Wat herinner je je nu eigenlijk van personages en de precieze inhoud van een verhaal? De sigaren van de farao van Hergé (het vierde deel van de stripserie Kuifje) vond ik zelfs als kind al ongeloofwaardig. Maar graftombes, mummies, fakirs en farao’s – hoe exotisch, wat een mysteries!