IX

Een paar uur later staarde Anna, niet ver van haar logeeradres, naar een klein rijtjeshuis. Dat verveloze huisje boezemde haar net zoveel ontzag in als het monumentale pand van Van Hogendorp. Het moest daarbinnen schemerig zijn, want slechts door de spleet tussen twee net niet helemaal dichtgetrokken donkerblauwe gordijnen kon een streep licht de kamer binnenvallen. Ze haalde diep adem en klopte aan. Na een hoop gestommel verscheen in de deuropening een vaal gezicht met een spitse neus en lange grijze slierten haar. De man had even tijd nodig om aan het daglicht te wennen en knipperde met zijn ogen. Met toegeknepen oogjes nam hij Anna in zich op. Toen gooide hij de deur helemaal open. Hij stond een beetje scheef, zijn linkerschouder hing lager dan zijn rechter. 'Wat kan ik voor u doen?' Zijn stem was welwillend en helderder en krachtiger dan Anna had verwacht. Ze overhandigde hem zonder iets te zeggen haar aanbevelingsbrief. De man las de brief met gefronst voorhoofd en bestudeerde Anna nog een keer aandachtig. Een glimlach brak op zijn gezicht door. 'Kom binnen,' sprak hij uitnodigend met een wijds armgebaar.
   Zijn huiskamer was voor een-man-alleen niet al te rommelig. Toch zag Anna's geoefende oog ondanks de schemer direct dat Larooy weinig tijd aan schoonmaken besteedde. Hier lag een kans voor haar. 'Ik heet Herman,' sprak Larooy amicaal en stak een knokige hand uit. Ze stelde zich netjes voor als Anna Merks. Naar zijn versleten broek en vale vest te oordelen was Herman Larooy niet rijk, maar je wist maar nooit, want er zijn genoeg bemiddelde, vrijgezelle mannen die niet om uiterlijk vertoon geven.
   Anna vertelde dat ze vanaf haar zesde wees was. Dat haar vader misschien nog leefde, verzweeg ze wijselijk. Ze wijdde uit over haar leven in Best, vooral over het werk dat ze voor de paardenboer had gedaan - het zilver poetsen, met heet water (trap op, trap af) de badkuip vullen, de matrassen draaien, kippen plukken en braden, en al die andere zaken waar ze van 's morgens vroeg tot 's avonds laat druk mee was geweest -, waarbij ze niet vergat te vermelden goed met naald en draad overweg te kunnen. Zou Herman haar kunnen gebruiken?
'Dat denk ik wel,' zei hij direct, 'ik word een dagje ouder, het gaat allemaal nog prima, daar niet van, maar toch...hulp kan ik wel gebruiken. En kinderen die me kunnen helpen, heb ik niet. Had je dat al van Van Hogendorp gehoord?'
Anna knikte.
'Ik ken hem van de armenzorg, daar doe ik wel eens iets voor. Voor de rest wil ik liever niets met hem te maken hebben. In het verleden had ik wel eens tijdelijk klusjes te vergeven, nu kan ik wel een vaste hulp gebruiken. En jij schijnt een vlijtig meisje te zijn. '
Waarom had hij liever niet met Van Hogendorp te maken? Anna hield de vraag voor zich. Ze opende de gordijnen en ze keuvelden als oude bekenden.
De klok sloeg twee keer een heel uur. Zo lang was ze nog nooit met een man alleen geweest. Anna geloofde Hermans levensvlammetje nog te kunnen oppoken. In vuur en vlam zou ze hem gelukkig niet meer kunnen zetten. Herman had hulp en aanspraak nodig, meer niet.

De volgende dag bedankte ze Diederik voor diens gastvrijheid.
'Ik had je graag langer zien blijven.' Hij knikte zo nadrukkelijk dat zijn wangzakken op en neer zwabberden.

Anna trok bij Herman in. Het geluk lachte haar toe. Binnen een paar dagen toverde ze het stoffige vrijgezellenhok om tot een heldere leefomgeving.
   Om half zes begon de dag met een stevig ontbijt van spek en eieren en om kwart over zes sleurden ze hun kar met koopwaar naar de markt om hun spullen uit te stallen. Kleren, hoofdsiersels, kragen, lubben, sjerpen, maar ook armbanden van barnsteen en houten spelden verkochten ze, stoffen kappen, dekens, lakens, kousen, mutsen, en het duurde niet lang of Anna kon net zoveel over prijs, kwaliteit en gebruik vertellen als Herman. Anna koesterde haar bestaanszekerheid, veiligheid en geborgenheid. Herman met zijn lange neus, grijze sliertjeshaar en scheefgezakt lijf was als een vader voor haar. Hij had zich bij een bestaan zonder vrouw en kinderen neergelegd, nadat zijn vrouw na een martelend ziekbed was overleden aan een geheimzinnige builenziekte waar de geneesheren machteloos bij hadden gestaan. Sindsdien leidde hij een afgezonderd bestaan en verwerkte in eenzaamheid zijn verdriet. Langzaam maar zeker was hij wel weer wat opener geworden, maar vol in het leven stond hij niet meer. Hij vermeed verstoringen van zijn dagelijkse regelmaat en was bang voor geluk, omdat je dat weer kon verliezen.
    De gesprekken waar ze hun avonden mee doorbrachten, werden naarmate de weken voorbijgingen opener en dieper.
'Herman?'
'Hmm, hmm.'
'Ik moet je iets vertellen.'
'Wat dan?'
Anna staarde naar een spleet in de ruwe tafel tussen hen in. 'Ik ben geen wees.' De woorden hobbelden zachtjes, maar nadrukkelijk over de tafel richting Herman.
'Weet ik.'
Anna verzette zich van haar ene bil op de andere. De oude keukenstoel kraakte licht. Herman had nooit iets laten merken, hij had nooit iets kwaads over haar gezegd.
'Hoe dan?'
'Van Van Hogendorp, stond in zijn brief.'
'Oh,' zei Anna en een zware last zakte als een omgekeerde zak zand weg.
Herman pakte haar hand. 'We dragen allemaal een verdriet in ons mee.' Zijn ogen schitterden vochtig.
'Wat is dan jouw verdriet Herman?' vroeg ze aarzelend.
'Ik mis Marieke nog steeds. Ze is al twintig jaar dood, maar ik denk nog iedere dag aan haar.' Hij legde zijn linkerhand met de rug op tafel. Allebei tuurden ze naar zijn trouwring, een relikwie.
‘Ik draag ‘m links, het dichtst bij het hart.’  
'Waar is ze aan gestorven?' fluisterde Anna. Ze durfde nauwelijks over de dood te spreken.
Herman haalde zijn schouders op. 'Op het laatst had ze dikke bulten in haar gezicht. Dagenlang schreeuwde ze om hulp en toen was ze ineens dood.'
'Dat moet vreselijk zijn, dat ze om hulp schreeuwde en jij niet kon helpen.'
Herman knikte, nog steeds verslagen. 'Ze riep niet naar mij, ze kende me niet meer. Ze had haar verstand verloren en zat in het krankzinnigengesticht tussen zwervers en bedelaars, en ongehuwde moeders met kinderen. Op het laatst geboeid.'
'Geboeid?'
'Ja, ze konden niets met haar aanvangen. Ze wilde zichzelf doden. En dat mag niet.'
Anna rilde. Jezelf doden, hoe bestaat het. 'Hoe, uh, heb je haar leren kennen?'
Herman glimlachte, blij het gesprek een andere wending te kunnen geven.
'Ik heb haar uitgekozen.'
'Uitgekozen?' Anna kon het bijna niet geloven. Herman met zijn kromme neus en uilenogen.
Hij las haar gedachten. 'Jij vindt mij toch ook aardig?' Anna knikte nadrukkelijk ja ja.
'Nou dan! Ze zat met drie vriendinnen na de kerkdienst op een muurtje bij het kerkhof.'
'Wat deed ze daar dan?' vroeg Anna verbaasd.
'Wachten!'
'Wachten? Op wie?'
'Op mij natuurlijk!' Ze schaterden alle twee. 'Ik was de enige die op haar durfde af te stappen. Marieke was de mooiste. Ze had een doorschijnende huid en witte haren. Als je je ogen een beetje dichtkneep, leek ze wel een engel. Haar ogen waren met een zacht vuur bezield.' Herman straalde, Anna lachte.
'En toen?'
'Toen zijn we met zijn allen, Marieke en ik, mijn vrienden en haar vriendinnen, naar de herberg gegaan om thee te drinken. Daar hebben wij tweeën afgesproken de zondag erop te gaan wandelen. Die week heb ik iedere dag een bloem met een strikje erom aan de klopper van hun huisdeur gehangen.'
'Echt waar?'
'Echt waar!' Herman was ineens tien jaar jonger. 'Ik was even bang dat ze het misschien te opdringerig vond, maar toen we elkaar die zondag weer zagen, waren we verliefd.'
Anna liet zich meeslepen en verbeeldde zich even Marieke te zijn. Ze zaten roerloos tegenover elkaar.
'We hebben twee jaar gevreeën voordat we trouwden. Weet jij waar het woord vrij-en vandaan komt?' Anna plooide haar onderlip, haalde de wenkbrauwen en schouders op. 'Nou, van vrij-zijn natuurlijk, vrij zijn in zijn keuze. Uit alle mogelijke jongens en meisjes hebben wij elkaar gekozen. Onze vaders waren er trouwens ook blij mee, hoor. En onze moeders hielpen mee de uitzet bij elkaar te krijgen.' Bij de gedachte aan de uitzet trok een somber waas over zijn gezicht. Zijn ouders hadden hen als onderdeel van de uitzet plechtig een doodshemd, muts en laken overhandigd, opdat ze zich niet door hun genoegens en liefde lieten verblinden en niet zouden vergeten dat ze sterfelijk waren. Zíjn pakje lag nog met een zwart lint erom heen op de vaste plaats in het kabinet.
Hij schudde zijn hoofd. 'Wilt gij zien een schone maagd, zie haar als zij liefde draagt,' reciteerde hij. Anna lachte om deze onverwachte poëtische ontboezeming.
'Vertel eens verder, Herman.' Herman gluurde naar Anna alsof hij Marieke weer zag.
'Nou, ik heb heel wat keren onder haar venster gestaan.'
'Echt waar?' Anna kon het bijna niet geloven, maar toch... als ze scherp naar zijn glimmende gezicht keek, meende ze de jonge Herman van dertig jaar terug te zien.
'Ja, ja, en daar bleef het niet bij. Later kroop ik door het venster naar binnen. Er gebeurde niks hoor! Onze ouders vertrouwden helemaal op onze zedelijkheid! Ik keek wel uit me de rechten van de echtgenoot te vroeg te veroorloven! Ik lag bij haar op bed, bovenop de dekens en we fluisterden de hele nacht.' Herman bestudeerde zijn handpalmen en de rug van zijn handen, draaide ze een paar keer om. Ze waren vlekkerig en gerimpeld geworden.
'Onze bruiloft zal ik nooit vergeten. De roomsen noemen niet voor niets een deel van de eredienst het lof. Een bruiloft is de lof voor de bruid. We dronken op kaneel getrokken rode wijn en aten bittere amandelkoekjes.' Plots zweeg hij, alsof het bitter en het zoet van de koekjes hem als zinnebeeld van het huwelijk de intieme herinneringen terugbracht waarover hij niet spreken kon.
    De rest van de avond zaten ze stil aan tafel, ieder met de eigen gedachten en dromen.


Frisse Bloesem, opgedroogd zweet is duidelijk vanuit het perspectief van Anna geschreven. Meer weten over gezichtspunten? Lees Perspectief