X

De maanden gleden vredig voorbij. Aan de oppervlakte leek Anna’s leven een rimpeling, onderhuids danste het bloed in haar aderen. In haar jonge lijf brandden passie en lust, nog ongericht maar ontembaar.

Anna toverde een vilten muts tevoorschijn. Ze spreidde hem boven haar hoofd uit, zodat de klant zich een beeld kon vormen hoe hij op zijn eigen hoofd zou staan. Net een vogel die uit verdord gras opvloog. ‘Een betere is er niet, beschermt tegen kou én hitte.’
De man knikte instemmend. ‘Ik neem ‘m.’
‘Een hele goede koop, u zult er veel plezier van hebben.’ Ze glom toen ze haar geld opborg. Herman deed alsof hij niet merkte dat ze haar eigen koopwaar, gekocht met haar zelf verdiende centjes, net iets vaker aanprees dan zijn eigen spullen.
    's Avonds hingen ze boven hun dampende kop koffie. Herman genoot stilletjes van wéér een voorbije, zinvolle werkdag. Dit moment na het eten was het fijnste van de dag. ‘Ik ga zo nog even naar de Egelantier,’ zei Anna zacht zonder haar ogen op te slaan. Ze had behoefte aan ruimte, Herman begreep het wel. Steeds vaker wandelde ze na het avondeten nog even naar de Egelantier om een jenevertje met suiker te drinken. Herman protesteerde niet. ‘Oké,’ mompelde hij mat, ‘maak het niet te laat.’
     In de Egelantier kende Anna ondertussen de vaste klanten. Ze spiedde om zich heen. Daar zat Francis! Francis Embroek, de man die ze al tijdens haar eerste bezoekje had ontmoet. Snel zocht ze haar plekje bij hem. Met ieder gesprek groeide haar genegenheid voor deze rustige man. En die gevoelens waren wederzijds.

In bed trok ze vergenoegd haar benen op en nestelde zich als een klein rolletje onder haar dekens. In een dromerig rollenspel resoneerden hun gesprekken van die avond, waarbij ze dan eens Anna dan weer Francis was, en soms alle twee tegelijk. Ze merkte heel goed aan zijn plagerijtjes en terloopse aanrakingen dat Francis probeerde haar het hof te maken. Mannen betekenden niet alleen liefde en tintelend bloed, ze vertegenwoordigden ook het gevaar waaraan haar moeder te gronde was gegaan. Ze gaf niet direct aan zijn verlangens toe. Verleden, heden en toekomst tuimelden moeiteloos door elkaar heen. Haar lichaam gloeide. Daarna dekte de slaap haar vredig toe.

Francis pakte haar hand vast en haalde haar aan. Hij was aanhankelijk zoals soldaten dat normaalgesproken niet zijn. Soldaten gaan ruw met vrouwen om, vooral met die van verslagen vijanden, en hij was geen uitzondering. Met Anna was het anders, zij had in hem de hoop op een normaal burgerleven gewekt. 'We gaan een huisje kopen,' fantaseerde hij hardop met fonkelende ogen, 'en dan drinken we zoveel warme wijn als we willen.' Zijn gezicht glom door de jenever en heus niet alleen vanwege zijn liefde voor haar — dat begreep Anna ook wel —, maar ze wilde in zijn onstuimige fantasieën geloven.
'Ja,' fluisterde ze, zich tegen hem aanvlijend, 'en dan rook jij sigaren bij de open haard.' Zo keuvelden ze en de avond sloop op kousenvoeten weg. ‘Hè, is het alweer zo laat. Ik moet weg. Morgen is het weer vroeg dag.’
‘Ik loop een eindje met je mee.’
Bij de afslag naar de kazerne sloeg Francis zijn arm om Anna’s schouder en duwde Anna rechtdoor, richting Hermans huis. Ze stribbelde tegen en hield haar pas in. Francis klemde haar steviger vast. En toen zetten ze een stevige pas in. 
Met het hart in de keel en bevangen door een mengeling van opgewondenheid en schroom tegenover Herman, die ze in zijn eigen huis bedroog, sloop Anna met Francis vlak achter haar aan, de trap op naar haar kamer. Ze vermeed het midden van de treden omdat die kraakten. In het donker, stil, met zacht gefluister en geritsel van kleren, kleedden ze zich gulzig uit en kropen bij elkaar. Ze fluisterden, hijgden, krabden en knepen. Geluidloos en vurig deed ze waarvan ze automatisch wist hoe het moest, omdat haar voorstellingsvermogen haar in eenzame nachten de kennis had ingeblazen; geluidloos omdat ze rekening hield met Herman in zijn slaapkamer beneden, vurig omdat ze haar lust nauwelijks kon beheersen en het zou willen uitschreeuwen.
     's Morgens voor dag en dauw loodste Anna Francis het huis uit, ruim op tijd voor zijn appel in de kazerne. Zelf kroop ze nog een uurtje terug in bed. Ze was voldaan, en onrustig tegelijkertijd vanwege de onomkeerbaarheid van wat er was gebeurd en vanwege Herman.
     Zoals iedere dag legde Herman Anna omstandig haar taken uit, alsof die niet altijd hetzelfde waren. De eieren met spek spetterden op hoog vuur. Herman roerde in de pan, Anna zette koffie. Herman tokkelde en kakelde. Even later hing hij, de dampen opsnuivend, vlak met zijn gezicht boven een hete kop koffie en warmde zijn handen eraan. Gelukkig, hij had niets gemerkt.

In de volgende maanden slopen Anna en Francis steeds vaker de krakende trap op. Hoe geruisloos ze ook vreeën, soms ontsnapte hen toch een kreet en steunde het bed harder dan bedoeld. Vaak kon Herman niet in slaap komen en dommelde een beetje, om wakker te schieten als hij de trap weer hoorde. Verdoofd luisterde hij naar het gedempte gefluister en het geschud van het bed boven hem.  
    Anna was niet langer zijn onschuldige, vlijtige meisje. Ze had hun verbond verbroken. Zo lang haar vrijerij geheim bleef en de mensen niet konden roddelen over wat er onder zijn dak plaatsvond, zweeg Herman verbitterd en liet ze begaan. Hun ontbijt werkten ze zwijgend naar binnen, ze waren opgelucht als ze aan het werk konden gaan. Herman wist, dat Anna wist dat hij het wist. Geen van beiden sneed Anna's escapades aan, bang dat er dan geen weg meer terug was. Hun beider zwijgen kon niet voorkomen dat hun verwijdering definitief inzette. Anna wist zich geen raad. Dikke wallen tekenden Hermans ogen. Zijn mondhoeken, zijn oogleden, zelfs zijn wangzakken — alles leek te gaan hangen. Zijn hele gezicht zakte steeds verder uit. Anna had willen uitschreeuwen dat het haar speet.

In de Egelantier zagen de vaste klanten Anna en Francis als een stel. Na een paar jenever mijmerde Francis nog steeds over zijn huisje samen met Anna. Maar actie ondernam hij niet. Hoe zou hij dat ook moeten doen klaagde hij. Van zijn vijfjarige contract zaten er pas twee jaar op en hij kon ieder moment uitgezonden worden. Waar moesten ze het geld vandaan halen? De problemen verlamden hem. Zijn onmacht maakte hem stuurs en opstandig. Soms wilde hij dat hij nooit aan deze uitzichtloze relatie met Anna was begonnen en als hem dat de keel dichtsnoerde, dan verlangde hij stiekem naar het harde maar duidelijke, vrijgezelle soldatenbestaan.

Anna smeekte mama om goede raad, maar die antwoordde niet. Anna had zorgen waar Francis nog geen weet van had...ze was al drie maanden niet meer ongesteld geworden...Ze hoopte en bad dat het niet zo was, was er in haar hart echter vast van overtuigd: ze was zwanger. De voorzienigheid had haar hier gebracht, waar zou die haar verder nog heen leiden? Ze had niet weg moeten gaan uit Best. Waarom had ze het lot getart? Zonder familie, ze moest een man hebben, want hoe moest ze het alleen redden. Francis moest voor haar zorgen! Francis was haar man.

Herman kon Anna’s bleke gezicht en roodomrande ogen niet meer aanzien. Ze zat ergens vreselijk mee, hij zette zich over zijn weerzin heen. 'Wat is er Anna?' vroeg hij eindelijk, hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Even waagde ze het hem week aan te kijken, toen barstte ze in een onbedaarlijke huilbui uit. In één doorlopende stroom van woorden, alleen onderbroken door het happen naar adem, biechtte ze op hoe vaak ze met Francis in huis was geweest. 'En ik ben zwanger,' flapte ze er met een hoge piepende uithaal uit. Herman boog het hoofd. Hij zakte nog schever weg dan normaal. Beiden vielen stil.
'Anna,' rochelde hij eindelijk, schor, zijn heldere stem was hij verloren, 'Anna, hij moet met je trouwen, die schurk moet met je trouwen.'
'Hij is geen schurk,' snotterde Anna zacht.
'Misschien niet,' gromde Herman, 'laat-ie dan met je trouwen.' Anna knikte, ja, ja, hij moest met haar trouwen, dan zou alles goed komen. Herman loenste duister naar het puntje van zijn neus. Slierten haar hingen voor zijn ogen. Met neergeslagen ogen en gebogen hoofd fluisterde hij 'Anna, je kunt hier niet blijven, dat snap je toch Anna. Het spijt me, je snapt het toch?' Anna begreep het, Herman wilde geen jonge vrouw met een dikke buik in huis, dat zou veel gepraat geven. 
'Je hoeft niet direct weg, hoor!' Zolang ze nog niet zichtbaar zwanger was, viel er niets te roddelen.
'Ik zal je helpen,' mompelde hij, 'maar eerst moet je het Francis vertellen, niet in het café, doe het maar hier. Ik ben er vanavond toevallig toch niet. Misschien komt het allemaal wel goed.'
'Ja, misschien wel.'

‘Ik moet je iets vertellen.’ Ze trok aan zijn arm en liet niet los. Mokkend gaf Francis toe, Anna voerde hem mee.
Aan Hermans tafel, de plek van maandenlange harmonie, gluurden ze onzeker naar elkaar. ‘Francis,’ zei Anna. Hij antwoordde niet. ‘Francis, ik ben zwanger.’ Francis bleef stil, hij versteende, volkomen roerloos zat hij aan zijn stoel vastgeplakt, met open ogen, zelfs zijn oogwimpers knipperden niet. Hij was in zichzelf weggezonken. Anna waagde niet eens meer te vragen of hij blij was. 'Francis, Francis,' huilde ze, 'zeg eens iets. Francis, Francis, we moeten trouwen.' 
Hij liet zijn onderlip hangen, alsof de juiste woorden hem dan vanzelf zouden ontsnappen, hapte een paar keer lucht. 'Wat moeten we nu?' jammerde hij eindelijk, onmachtig, zonder op Anna's opmerking over trouwen te reageren. Terug naar Best, naar mijn familie, dacht Anna wanhopig, wat moet ik alleen in deze vreemde stad. Maar ze verdreef die ingeving onmiddellijk, weg, weg. Francis moest haar trouwen, hij was haar man. Ze kon niet terug, wilde de schande niet verdragen. Was als een dief weggeslopen. Ze is net als haar moeder, zouden de mensen zeggen. Nee, Francis was haar man, hij moest voor haar en hun kind zorgen. Ze moest niet weer het lot tarten. Hier in Amsterdam lag haar toekomst. Best was voorbij.
Francis drukte zijn versteende lijf aan het tafelblad omhoog, hij steunde. ‘Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten.’ Hij sleepte zich weg en verdween.


Meer weten over 'show, don't tell' en de vrije indirecte rede? Lees Tonen - niet vertellen en de vrije indirecte rede