V


Op één van de eerste dagen van het jaar dat de zon flauwtjes warmte gaf, galmde Van Hogendorps zware lach door de boerderij. Anna plukte een gans in de keuken, in de kamer boven haar beraadslaagden de heren over gewichtige zaken. Wat zouden ze bespreken? Ze spitste haar oren, maar kon niets verstaan. Dit geheime genootschap stond mijlenver van haar af, ze kon zich er geen voorstelling van maken hoe de mannen hun rijkdom wisten te vergaren. De nabijheid van dit succesvolle en genoeglijke leven maakte haar onrustig. Het maakte haar niet opstandig, eerder weemoedig. Ze bezat het zachte verlangen van de katholieken en had niet geleerd te vechten tegen aardse machten.
Er werd gebeld. Anna haastte zich naar boven. De rode blos op haar wangen gaf haar ongewild iets uitdagends. Van Hogendorp zetelde links van de haard en knikte Anna welwillend toe.
'Zo Anna,' zei hij, 'hoe gaat het meisje?'
'Goed mijnheer.' Even viel er een stilte. Die duurde niet lang, want zowel Van Hogendorp als Anna hadden, ieder op hun eigen manier, plezier in het uitwisselen van algemeenheden.
'En bevalt het werk je nog steeds goed?' Ja knikte ze en nog een keer ja. Wat anders had ze kunnen antwoorden.
'In Amsterdam zou je je ook prima redden. Je doet je werk uitstekend en kunt goed met naald en draad overweg heb ik begrepen.'
De boer fronste zijn wenkbrauwen. Het was een nauwelijks zichtbaar moment. Van Hogendorp was nou eenmaal een flapuit en veel kwaad kon zijn loslippigheid niet. Maar voor Anna waren met deze onschuldige woorden de zaadjes van haar toekomstige ongeluk gezaaid. Ze haastte zich de kamer uit. Onrustig op een manier die ze niet kende. Een nervositeit waar ze vanaf wilde, een prikkel om iets te ondernemen, want vanzelf zou deze onrust niet overgaan, dat voelde ze op de een of andere manier wel aan.

Van Hogendorps woorden zetelden zich in haar hoofd, aangenaam prikkelend en irritant tegelijk. Het was fijn om te horen dat ze meer kon bereiken dan hier voor altijd dienster te blijven, maar zijn woorden maakten haar ook kregelig en ontevreden, omdat ze als een onvervuld perspectief door haar hoofd bleven spoken. Door haar drukke werkzaamheden gleden de weken voorbij. Eigenlijk zonder dat ze er erg in had. Alleen dartele dagdromen zorgden voor een aangename afwisseling. Ze voerde lange keuvelgesprekken met Van Hogendorp. Samen nipten ze bij de open haard aan een sprankelend glaasje witte wijn en de bubbeltjes spatten frivool tegen haar gezicht dat vochtig glansde van opwinding.
Interesse in de paardenboer had ze totaal niet. Hij knikte de bedienden en knechten 's morgens stug goedendag. Voor de rest leefde hij in zijn eigen ontoegankelijke wereld. En nooit zette hij een voet over de drempel van de keuken of voorraadkamer. De salon was zijn domein en als Anna daar toevallig moest zijn, negeerde hij haar volkomen.

Onnadenkend stapte ze de salon binnen en trof de boer met Van Hogendorp.
'Het is windhandel, toch zal het je geen windeieren leggen,' lachte Van Hogendorp samenzweerderig.
'Hmm,' bromde de paardenboer, 'die effectenhandel is gevaarlijk.'
 Van Hogendorp wuifde het weg. 'Vertrouw op mij.'
 Anna trok zich schielijk terug.
Geen woord, geen gebaar, geen blik achtte de paardenboer haar waardig. Ze was hem onverschillig, zoals de lucht die hij inademde hem ook niet stoorde. Slechts één keer had hij haar wrevelig laten merken dat ze wel degelijk een levend wezen was. Ze stapte op het verkeerde moment de kamer binnen. De boer was verzonken in zijn bijbel. Hij sloeg zijn donkere ogen op en zijn felle blik joeg Anna de kamer uit. Met godvruchtigheid viel niet te spotten. Geloven was geen vrijblijvende zaak. In heel het land waren katholieken gedwongen hun geloof in schuur- en schuilkerken te belijden. Oorlog was er niet, maar predikanten en priesters streden op het scherpst van de snede hun eigen strijd voor iedere ziel. En niemand bleef ongevoelig voor die strijd. Geen van de gezinsleden waagde een broodje aan te raken voordat de boer was uitgebeden en het amen had uitgesproken.
De andere bedienden en knechten beschouwden de afstandelijkheid van hun broodheer als normaal. Anna was er overgevoelig voor, omdat ze toch al nergens bij hoorde.

Bij toeval werd het adres van Van Hogendorp haar in de schoot geworpen. Ze had nooit acht geslagen op de brieven die wekelijks in de hal van het huis lagen te wachten om mee naar het postkantoor genomen te worden, maar toen ze toevallig tegelijkertijd met Eva, een andere bediende, in de hal aan het stoffen was, vroeg ze zich toch hardop af voor wie al die brieven waren. Eva bladerde brutaalweg door het stapeltje heen, bestudeerde ingespannen turend de adresgegevens en las langzaam en nadrukkelijk hardop de namen voor: de heer L. Deprat, de heer K. van Echten, de weledelgeleerde heer C. van Rappart, de heer D. Van Hogendorp.
'Hé,' riep Anna - iets te luid misschien -, 'dat is die mijnheer die hier regelmatig komt. '
'Ja klopt,' antwoordde Eva onverschillig, 'in de Beursstraat 16, in Amsterdam, daar woont-ie.'
 Omdat ze niet kon lezen waren brieven voor Anna bodes uit een andere wereld, die van orde en recht. Eva had een deel van hun geheim prijsgegeven.

In de volgende weken verstoorde een voortdurende onrust de gelijkmatige roes waardoor normaal een dag van routinematig uitgevoerde taken zo ongemerkt voorbijging. In deze geestesgesteldheid nam ze eindelijk eens een beslissing. Een die haar leven totaal zou veranderen.


Wilt u weten hoe u spanning creëert in een verhaal? Lees spanning