Wat voor een soort verhaal wil ik met Frisse bloesem, opgedroogd zweet nu eigenlijk schrijven? Het eerste deel is een traditionele vertelling, maar vanaf hoofdstuk 19 verandert het verhaal met de komst van de twee dominees ingrijpend van karakter. Dat is een risico, want het doorbreken van een traditionele vertelling kan kunstmatig overkomen. Dat risico durf ik te nemen, omdat we vanaf hoofdstuk 20 Anna Katharina dagelijks op de huid zitten. Hopelijk voelt dit levensecht genoeg aan om het gevoel van een kunstgreep te vermijden. En in beide delen is er dat gemeenschappelijke gevoel: de beklemming; in het tweede deel nog meer dan in het eerste, daar worden we met de tegenwoordig onbevattelijke obsessie van de dominees geconfronteerd.
Overigens wordt in de literatuur nogal eens op vertellers neergekeken. De critici vinden vertellingen vaak te anekdotisch, te weinig gelaagd. Zelf hecht ik steeds meer aan een goed verteld verhaal. En ook het anekdotische kan meesterlijk zijn. Kijk maar eens hoe Simon Carmiggelt in één van zijn kroegverhalen een personage met een paar zinnen neerzet:
Als ik hem 's middags naar zijn werk zie sloffen, met de langzame tred van iemand die zijn broek in een speciale dikke-mannenwinkel kopen moet, benijd ik hem wel eens. Want hij doet precies wat hij wil en verdient daar zijn brood mee. En wie kan dat zeggen?
Wat hij wil is elke dag twaalf borrels en een ongelimiteerd aantal glazen bier drinken. En dat doet hij al meer dan dertig jaar in de kroeg waar hij werkt. Het maatschappelijk succes van de meeste mensen is gebaseerd op één klein, maar goed idee. Joeps idee was, dat hij zijn dagelijks rantsoen niet vóór maar achter de tapkast moest innemen. Dat was zeer briljant van hem.