Als ik Anna Katharina met een auto van Best naar Amsterdam had laten brengen in plaats van met de postkoets, dan zou het verhaal, dat in 1763 speelt, niet bijzonder geloofwaardig zijn geweest. Dit is een nogal flauw voorbeeld. Veel andere zaken zijn minder voor de hand liggend. Wat wij tegenwoordig heel normaal vinden, is dat niet altijd geweest. Hoe bedekten de mensen in de 18e eeuw de wanden van hun huis, met behang, of werden ze geschilderd? Sinds wanneer kunnen mensen glas maken? Lees Bill Bryson er maar eens op na, die met Een huis vol een heel boek wijdt aan wonderlijke ontdekkingstochten naar aanleiding van zijn eigen huis. Als je geen gespecialiseerd historicus bent, weet je dit allemaal niet en zul je moeten studeren als je je buiten je eigen ervaringswereld begeeft.
Lezers straffen feitelijke onjuistheden af. Als iemand een toilet doorspoelt in een tijd dat er nog geen toiletten waren, zal vroeg of laat een lezer je hierop wijzen. En wat erger is: die lezer neemt je niet meer serieus. Je stoort zijn leeservaring, hij leefde zich in en ineens... — door jouw stomme fout — ontwaakt hij uit zijn droom, het is maar een verhaal realiseert hij zich, allemaal nep. In televisieseries overkomt het me regelmatig dat ik in één klap door een onjuistheid, of ongeloofwaardigheid weer land in de werkelijkheid. We volgen een inspecteur die op zoek is naar een ontvoerde vrouw waarvan gevreesd moet worden dat ze op het punt staat geofferd te worden aan een afschuwelijk medisch experiment. De inspecteur overmeestert op fabuleuze wijze een paar van de ontvoerders in een vreemd huis. Zonder een seconde bedenktijd gooit hij ze onder dreiging van een vuurwapen in een kamer, draait de deur op slot en zoekt koortsachtig verder naar de ontvoerde vrouw. Nogal onwaarachtig allemaal. Moest hij die ontvoerders niet fouilleren, zat die sleutel toevallig in de deur en - erger nog - zijn er in die kamer geen ramen waardoor de boeven zo weer door naar buiten kunnen klimmen?
Veel fouten zijn subtieler. Een proeflezeres van Frisse bloesem,opgedroogd zweet vroeg zich af of de naam Annemiek, die ik een dienster gegeven had, wel een achttiende-eeuwse naam was en of ze in die tijd ter begroeting wel ´hallo´ tegen elkaar zeiden. Ik wist het antwoord niet. Aan ´Annemiek´ heb ik geen tijd besteed, die heb ik voor de zekerheid herdoopt in Eva. Voor ´hallo´ moest ik iets meer moeite doen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal leerde me dat het woord waarschijnlijk tegelijk met gebruik van de telefonie uit het Amerikaans-Engels is overgenomen. Dus: in de achttiende eeuw begroette je elkaar niet met hallo! Ik heb het vervangen door een hoofdknik.
Het voordeel van dat studeren en grasduinen is dat je bij toeval informatie ontdekt waarnaar je niet op zoek was, maar die je bij nader inzien wel goed kunt gebruiken. Je helpt als het ware het geluk een handje door al dat zoekwerk. Zo stuitte ik op het intrigerende feit dat in de achttiende eeuw al fraude met effecten plaatsvond en als het al geen fraude was dan in ieder geval windhandel. In de beruchte Tulpenwindhandel is het voorgekomen dat een enkele tulpenbol (of beter gezegd het papiertje waarop stond dat je de eigenaar van een tulpenbol was) van de hand ging voor dezelfde prijs als een heel grachtenpand. Zolang iedereen het papiertje maar weer met flinke winst aan een volgende gelukszoeker kon verkopen, ging het goed. Van de handel in effecten heb ik in Frisse bloesem,opgedroogd zweet een dun zijlijntje gemaakt. Het gegeven is interessant genoeg om er een keer een boek aan te wijden, ook al is dat, zoals bijna altijd het geval is, al eerder gedaan.
Iedereen begrijpt dat voor een historisch verhaal onderzoek nodig is. Voor Frisse bloesem, opgedroogd zweet heb ik onder andere de officiële archiefstukken van haar ondervragingen en veroordeling uit 1763 gebruikt. Hieruit komen de kale feiten over Anna Katharina's leven, zoals haar geboortedatum, haar verhouding met Francis Embroek, de geboorte van twee kinderen, een opsomming van haar diefstallen en haar executie. Maar ook voor puur fictieve verhalen kun je in heel veel gevallen niet zonder documentatie. En onder documentatie versta ik dan ook een aantekenboekje, waarin je invallen, bijzondere waarnemingen en al zo meer noteert. Ook woorden- en synoniemenboeken schaar ik onder documentatie, evenals alle interessante artikelen die je uit tijdschriften hebt gescheurd, en alles wat je in de kantlijn van gelezen boeken hebt gekrabbeld.
Niet zo lang geleden wilde ik een mysterieus, puur fictief verhaal schrijven over een blanke op zoektocht in de jungle naar de tovenaar van een primitieve stam. Om de sfeer goed aan te voelen, heb ik eerst een dikke antropologische studie gelezen over een kannibalenstam in het voormalige Nieuw Guinea. Dat een huwelijksvoltrekking pas plaats kon vinden als bij de vrouw de kop van een gesnelde tegenstander aan de arm gehangen werd, verzin je niet zelf.