Frisse bloesem, opgedroogd zweet

 

Leven en dood van Anna Katharina Merks

 

Een novelle

 


Proloog

 

In 1763, het jaar van Anna Katharina's opzienbarende dood, lag de handel in de Republiek bijna stil en heerste er grote werkeloosheid onder de bevolking. Verbitterd zwierven steeds meer ontheemden door het land.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was, nog geen honderd jaar na de Gouden Eeuw, haar leidende rol in bestuur, handel en kunsten kwijtgeraakt. Voorname handelaren en regenten  genoten nog steeds van een behaaglijke rust in riante buitenhuizen en teerden op de fabelachtige rijkdom die hun familie in de vorige eeuw had vergaard. Tegelijkertijd leed een aanzienlijk deel van het volk in de steden en op het platteland armoede.
In deze tijd dat veel ouders 's nachts wakker lagen over hoe ze hun kinderen te eten moesten geven, werd Anna Katharina in 1742 in Best geboren, in het overwegend katholieke Brabant. Als kind van een ongetrouwde moeder maakte Anna Katharina een slechte start. Haar vader Johannes van der Aghter wilde haar niet erkennen en daarmee brandmerkte hij Anna vanaf haar eerste levensdag: buitenechtelijke kinderen waren niet graag gezien.

 


 

I

Amsterdam

Van Hogendorps grachtenpand rees overweldigend voor haar op. In de gevel pronkte een monumentale deur met natuurstenen omlijsting. Daar zou ze zich moeten melden. In de verte luidde onophoudelijk een kerkklok, een voorname man was heengegaan. Met zware benen beklom ze de brede treden naar de deur en klopte met een massieve koperen knop aan. Het duurde even voordat een bediende de magische poort ontsloot. Monsterend nam hij Anna op. Zulk armoedig gekleed bezoek kreeg mijnheer Van Hogendorp normaal niet.
 'U wenst?'
 'Ik zou graag mijnheer Van Hogendorp spreken,' zei Anna bedeesd. De bediende bleef afwachtend in de deuropening staan. 'Hij kent me,' voegde ze er snel aan toe.
 'Zo....'
'Ik kom helemaal uit Brabant om hem te spreken.'
'Hmmm. Hoe is uw naam?'
'Anna Merks, uit Best.' Anna raffelde haar woorden af.
'Wacht u even.' De deur klikte in het slot. Een vestingpoort. Haar dagdromerij van witte wijn met Van Hogendorp bij de open haard drinken, kwam haar nu belachelijk voor. Wie zou er op haar zitten wachten? Klompenmakers, boerenhulpen, diensters waren ze in de familie.
Eindelijk zette de bediende de deur weer op een kier.
'Komt u verder.' Hij posteerde zich in de deuropening, zijn ogen wandelden minnetjes langs Anna’s gestalte op en neer. Anna hield de adem in. Alles in de hal glansde, de bruine tegels van Belgisch marmer op de vloer, de manshoge spiegels aan de wand. De man ging haar voor. In een hoge, wit gestuukte gang met kruisgewelven zweefde door kleine bovenramen gedempt licht naar binnen dat  Anna deed duizelen. De bediende ging een statige, aan beide zijden met hout betimmerde trap op. Anna volgde. De bediende klopte op een gebeeldhouwde deur en luisterde met gebogen hoofd.
'Ja!' De bediende duwde de deur open, wenkte Anna met een paar minieme, driftige handbewegingen en sloop achterwaarts weg. Ze schuifelde naar binnen. Van Hogendorp zetelde achter een bureau recht tegenover haar, in een grote koepelvormige uitbouw met gebrandschilderde ramen. Verstoord keek hij op uit zijn papieren. Anna had gedacht een stoere koopman te treffen, die zelf balen specerijen versleepte als dat nodig was, niet een geparfumeerde man met pen en paperassen. Hij leefde in een papieren wereld. De wanden waren bijna helemaal bedekt door boekenkasten en vitrinekasten met gouden en zilveren munten. Op een schilderij lag een Hollandse viermaster soeverein voor anker, beschenen door geel maanlicht dat voor eeuwig in het water van de haven weerspiegelde. 
'Dag mijnheer Van Hogendorp.'
 Hij knikte. 'Hoe kom jij hier zo verzeild?' Op een lange smalle tafel pronkten drie scheepsmodellen, met bouwtekeningen op de wand erachter. Zou hij zijn geld in de scheepvaart verdienen?
Anna stotterde, ze wilde graag een stap vooruit maken in het leven, ze wilde in Amsterdam komen werken, ze was vlijtig en kon goed met naald en draad uit de voeten. Kon hij haar misschien helpen? Uit zichzelf zou Anna nooit naar Amsterdam hebben durven komen. Van Hogendorp zelf had haar op het idee gebracht, maar dat vertelde ze er niet bij.
Van Hogendorp hoorde haar zwijgend aan en doopte toen zijn pen in de inktpot. Het krassen van de pen op het papier klonk als het wanhopige krabben van een gevangengenomen dier over de bodem van zijn hok. Een zwarte staande klok met vergulde cijfers tikte hoorbaar.
'Ik ken een galanteriekramer die behoefte heeft aan hulp. Hij wordt ouder en is kinderloos, hij kan goed hulp gebruiken. Laat deze brief zien,' – Van Hogendorp overhandigde Anna de brief - 'daarin beveel ik je aan'. Hij schetste een plattegrondje en legde uit waar de man woonde. Anna gluurde naar de blanke hand met slanke vingers die lijntjes op het papier trok. Een onzichtbare wolk van fijne parfum omringde Van Hogendorp. De geur van frisse bloesem botste met haar geur van opgedroogd zweet. Van Hogendorp overhandigde haar het tekeningetje.
'Ik dank u zeer mijnheer Van Hogendorp.' Ze boog.
Vlak voor Anna de kamer verliet, staarde ze zichzelf een ogenblik aan, in de aan de binnenkant van de deur bevestigde spiegel, en ze realiseerde zich dat de rijkdom die ze hier had aangetroffen nooit voor haar weggelegd zou zijn. Ze sloot de deur, dit paradijs werd voorgoed onbereikbaar voor haar.


 

Wilt u weten hoe ik geworsteld heb met het begin van dit verhaal? Lees Het begin.