XVII

'Leentje,' fluisterde Jan, 'Leentje...'
Leentje tilde loom haar hoofd een stukje van Jans blote borst op. 'Ja?' mompelde ze.
Jan duwde haar voorzichtig van zich af, ze rolde op haar zij. Ze was mooi vond hij. Hij was verslaafd aan haar pezige lijf. Zijn vingers telden haar ribben en golfden over de spieren in haar buik. Hij plukte aan haar krullen.
'Anna...' Leentje sloot de ogen. 'Anna,' mompelde Jan opnieuw toen Leentje haar ogen weer opende. 'Anna zien we nooit meer terug.' Leentjes ogen staarden glazig naar het plafond. 'Leen, we moeten hier weg. Je weet wat ons te wachten staat.'
Leentje stommelde overeind en krabde haar hoofd, gebogen als voor de bijl. Witte stukjes korst dwarrelden uit haar haar. Ze schudde haar hoofd. 'Nee, ik vlucht niet, mij krijgen ze niet te pakken. Nooit.' Voordat haar borsten de tijd krijgen om te gaan hangen, is ze er geweest dacht Jan.
Zwijgend kleedden ze zich aan. Hij drukte haar extra lang tegen zich aan.

In alle cafés waar Jan de Soldaat zijn kameraden trof was het bekend: in Berbice, de Nederlandse kolonie ten westen van Suriname, kon het fortuin je toelachen, maar de kans gesloopt te worden door hitte en epidemieën was groter. Die wetenschap kon Jan niet stoppen. Terwijl Anna in de gevangenis zuchtte en Leentje in haar levenswijze volhardde, monsterde Jan de Soldaat aan. Hij bezat de merkwaardige intuïtie op tijd zijn koers te veranderen. Zo had hij al heel wat keren zijn hachje weten te redden. In de financiële wereld, als compagnon van Van Hogendorp bijvoorbeeld, zou hij met die gave rijk geworden zijn. Hij wachtte niet op de eerste concrete waarschuwing, want dan was het vaak te laat. De beknellingen op zijn borst en het onregelmatige kloppen van zijn hart fluisterden hem in dat hij al te lang geluk had gehad en justitie niet lang meer uit handen zou kunnen blijven. Weg wilde hij, weg uit de Republiek, ver weg, naar het andere eind van de wereld. Hij wilde niet hetzelfde lot als Anna treffen.

Het schip schommelde aan zijn ankers terwijl Jan de loopplank beklom. Hij tuurde nog een keer achterom, kneep zijn ogen dicht tegen de zon en trok zijn bovenlip op. Met zijn afgebroken tanden, spleetoogjes en gebogen kop leek hij op een oude vechthond die net zijn laatste gevecht heeft verloren. De ingewanden van het schip rommelden toen Jan met zijn bagage een plekje onderdeks zocht. Jan vermoedde de risico’s die hij liep en betwijfelde of hij ooit nog terug zou komen, maar het risico dat de buik van het schip op volle zee open zou barsten nam hij liever dan in een schimmelige kerker weg te kwijnen.

Een paar maanden geleden had de paardenboer eindelijk besloten ook een gok te wagen en een deel van zijn geld in de scheepvaart te beleggen. De nonchalance en het gemak waarmee Van Hogendorp lachend fortuin maakte trokken hem over de streep. Het wachten was nu op het sein van Van Hogendorp om het schip dat op het punt stond naar Berbice te vertrekken weer voor heel veel geld van de hand te doen. De kans dat dit schip zijn bestemming zou bereiken, was niet groot.


Verhalen hebben ritme. Meer weten? Zie: Ritme